Groen Erfgoedzorg

Bodemverdichting

Bodemverdichting wordt veroorzaakt door het rijden met zware voertuigen en machines. Door de hoge druk van zwaar materieel, wordt de bodem samengedrukt. Dit effect kan tot een diepte van meer dan 60 cm beneden het maaiveldniveau optreden. Bij bodemverdichting daalt het aantal poriën in de bodem, en de poriën worden kleiner. Dat leidt tot zuurstofloosheid van de bodem, afname van het bodemleven, slechte doorwortelbaarheid en slechte ontwatering. Hierdoor ontstaat schade aan de bodem en planten en neemt de kans op wateroverlast toe.

Volgens onderzoek kampt naar schatting 43 % van de gronden in ons land met bodemverdichting. Voor natuurgebieden en parken is het aandeel verdichte bodems niet in beeld. Verwacht wordt dat daar plaatselijk sprake is bodemverdichting als gevolg van het berijden met zware voertuigen en machines.

Wanneer spreken we van een verdichte bodem?

Bij zandgronden is sprake van bodemverdichting als de bulkdichtheid hoger is dan 1,6 gr/cm3. 
Bij kleigronden is de normwaarde voor de acceptabele bulkdichtheid een functie van het lutumgehalte. Bij kleigronden er is sprake van verdichting indien: Bulkdichtheid \> 1,75 – 0,0009*(% lutum) gr/cm3.

Regenwater wordt in verdichte bodems slecht afgevoerd. In te natte en zuurstofarme bodems komen weinig bacteriën, schimmels, wormen en insecten voor. Deze bodembewoners zorgen voor een goede bodemstructuur en daardoor een goede luchttoevoer in de bodem, en het beschikbaar maken van voedingsstoffen voor planten, bomen en struiken door compostering van organisch materiaal. In te natte bodems zijn deze bodemprocessen verstoord. In te natte bodems is daarnaast het risico op wortelrot aanwezig. Deze factoren zijn schadelijk voor de aanwezige planten, struiken en bomen. 
Van gebieden met verdichte bodems  is bekend dat de houtkwaliteit lager is. De houtproductie in gebieden met sterke ondergrondverdichting kan sterk teruglopen (internationaal onderzoek duidt op terugloop van 6% tot 46%). Doordat bij verdichting de capaciteit van de bodem om water op te nemen lager wordt, worden ondiep wortelende planten en graspercelen gevoeliger voor droogteschade.

Ondergrondverdichting is niet tot moeilijk omkeerbaar. Herstel van de bodem kan mechanisch (woelen, ploffen van de bodem rondom boomwortels, diepspitten) en/of door het planten van specifieke diep wortelende gewassen. Deze maatregelen kunnen een oplossing bieden voor landbouwpercelen, maar voor veel elementen van groene erfgoederen, zoals parken, bossen en tuinen, zijn deze maatregelen niet passend en daardoor niet haalbaar.
Een uitzondering hierop is het ‘ploffen’ van de bodem rondom boomwortels, bij bomen waar de groei belemmerd wordt door bodemverdichting. Het ploffen van bomen gebeurt met een staaf die in de grond wordt gestoken rondom de boom. Vervolgens wordt er onder druk de grond mee losgemaakt. Desgewenst kunnen gelijktijdig bodemverbeteraars in de bodem geïnjecteerd worden.

Vanwege de beperkte omkeerbaarheid van bodemverdichting is het voor groene erfgoederen daarom erg belangrijk om te voorkomen dat bodemverdichting ontstaat. Hieronder leest u meer over de werkzaamheden waarbij bodemverdichting kan ontstaan, en wat u kunt doen om bodem verdichting te voorkomen.

Oorzaken van bodemverdichting in groene erfgoederen

  • allerlei vormen van zwaar transport (vrachtwagens, aanhangwagens, tractoren), bijvoorbeeld bij baggerwerkzaamheden van grachten;
  • oogsten of dunnen van bos (houtoogsmachine);
  • afvoer van boomstammen (uitrijwagen);
  • maaien van grasland.

Natte bodems en bewerkte bodems: extra risico

Vochtige bodems hebben minder draagkracht dan droge bodems. De draagkracht is daardoor kleiner na een periode van regen en in lager gelegen gebieden in de periode van herfst tot het vroege voorjaar.
Ook bodems die recent bewerkt zijn, zoals recent omgewoelde bodems, hebben minder draagkracht.
Werkzaamheden in bosgebieden vinden vaak plaats in de winter, juist in de periode dat de grond vaak nat is. Ook is de bodemstructuur van natte graslanden extra kwetsbaar voor maaibeheer met zware machines. Het gebruik van gespecialiseerd (maai)materieel is dan ook wenselijk.


Werkzaamheden uitgevoerd met zwaar en breed materieel kan niet alleen leiden tot schade aan paden en insporing en structuurverlies in bermen maar ook tot bodemverdichting in de ondergrond


Vooral op vochtige in dit geval ook kleihoudende bodems is het risico op bodemverdichting groot. 


Door goede eisen te stellen aan te te passen materieel en bandenspanning kan schade en bodemverdichting worden voorkomen. 

Voorkomen van bodemverdichting

  • Eisen aan de maximale bandenspanning
    Om bodemverdichting te voorkomen mag de bandenspanning maximaal 150 kPa ofwel 1,5 bar zijn in de bosbouw. Veel lager kan vaak niet in verband met de kans op beschadiging van de banden. In andere natuur- en agrarische gebieden wordt een bandenspanning van maximaal 100 kPa ofwel 1 bar aanbevolen.

    Bandenspanningen van gangbaar materieel voor bosbouw, grondverzet en graslandbeheer zijn:
    - houtoogsmachine: 300 kPa;
    - uitrijwagen: 500 kPa;
    - rupsenvoertuig voor natte natuur: 5 kPa;
    - opraapwagen (middelgroot, tandem, brede banden): 180 kPa;
    - gemiddelde vrachtwagen: 200 kPa of hoger;tractor/bemester grasland: 80 kPa (kleigrond) of 240 kPa (zandgrond);
    - opraapwagen gras: 180 kPa

    Bij vrachtwagens op boswegen en bij graslandbeheer is toepassing van een drukwisselsysteem sterk aan te bevelen. Een drukwisselsysteem past de bandenspanning aan op het transport op de weg of werkzaamheden in het veld.

    Hoe meer banden, hoe groter de verdeling van het gewicht van de machine. Ook het gebruik van brede banden verlaagt de bandendruk. Rupsbanden verdelen het gewicht van het materieel. De randen van de rupsen brengen wel meer schade toe aan de bovengrond (bodemverwonding) door insnijding en horizontale verschuiving bij het nemen van bochten. 

  • Rijplaten of berijden over takken/resthout
    Rijplaten verminderen de schade door berijding. In bossen kan door over takken en resthout te rijden een betere spreiding van de belasting worden bereikt. Om verstoring/verruiging te voorkomen is het belangrijk om het resthout en de takken bij afronding van de werkzaamheden te laten afvoeren. 

  • Werkzaamheden uitvoeren in drogere periodes
    Als het enigszins mogelijk is moet het berijden van hele vochtige bodems met zwaar materieel worden voorkomen. 

  • Gebruik van vaste rijpaden
    Ondergrondverdichting kan beperkt worden door overal zoveel mogelijk vaste rijpaden te gebruiken. Door deze met GPS vast te leggen kunnen na vele jaren dezelfde rijpaden gebruikt worden.

  • Uitvoeren werkzaamheden vanaf de verharde terreindelen of vanaf waterkant
    Om de bodem zo min mogelijk te belasten is een bewerking vanaf verharde terreindelen of indien van toepassing vanuit de waterkant naar de binnenzijde van het perceel een goede optie. Dit laatste is vooral belangrijk bij bodems van vochtige hooi- en rietlanden die een lage draagkracht hebben.