Groen Erfgoedzorg

Evaluatie gewenst van Richtlijnen Tuinhistorisch Onderzoek

De negen jaar oude Richtlijnen voor Tuinhistorisch Onderzoek (URL 6001) voldoen. Opdrachtgevers, onderzoekers en planvormers werken ermee, en de richtlijnen hebben een enorme impuls gegeven aan het tuinhistorisch onderzoek. Maar enkele aanpassingen zijn gewenst. Daarvoor is een feitelijke evaluatie gewenst, is een advies van de Vakgroep Groen Erfgoed aan de beheerder van de richtlijnen, stichting ERM.

Goed gebruikt
Feedback uit het werkveld zette de Vakgroep Groen Erfgoed (VGE) aan tot het instellen van een werkgroep om de toepassing van de Richtlijnen Tuinhistorisch Onderzoek (RTO) in beeld te brengen. In die werkgroep participeerden onder andere Hein Krantz als onderzoeker en (oud) bestuurslid van de VGE en Kees van Dam als onderzoeker, verbonden aan SB4. Beiden lichten het advies toe dat aan ERM onlangs is uitgebracht. ‘We hebben ons beperkt tot de uitvoeringszaken waar de verschillende soorten gebruikers tegenaan zijn gelopen’, vertellen zij. ‘Daarbij hebben we gelukkig veel positieve aspecten van de RTO kunnen waarnemen. Kort en krachtig gezegd: “hij wordt heel goed gebruikt”. Maar er zijn ook mogelijkheden tot verbetering. Het lijkt ons goed wanneer de ERM dat gaat oppakken’.

Samenhang is belangrijk
Met de RTO is sinds 2012 veel bereikt, memoreren Krantz en Van Dam. ‘En dat geldt waarschijnlijk ook voor de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek uit 2009 (URL 2007), die voor de RTO de basis hebben gevormd. Wat jammer is, is dat beide onderzoeken lang niet altijd in samenhang worden uitgevoerd. Uitwisseling van gegevens tussen beide onderzoeken kan leiden tot scherpere analyses en betere planvorming. Want het gaat zo vaak om de samenhang tussen “Groen” en “Rood”, die tussen het gebouw en de omringende natuur’. Krantz geeft als voorbeeld Kruisberg bij Doetinchem, die als pilot heeft gediend om de meerwaarde van een integrale aanpak te verkennen. Van Dam vult aan dat uit de werkgroep naar voren kwam dat een RTO ook een grote rol kan en moet spelen bij het regulier onderhoud van een historisch tuin, park of landgoed. ‘Ook dat kan beter worden omschreven in de RTO. Voor onderhoud is kennis om het terrein goed te kunnen “lezen” namelijk essentieel’.

Simpelere documenten
Een ander advies van de werkgroep is om de rol van een Plan van Onderzoek (PvO) duidelijker te positioneren, ‘en ook simpeler’. ‘Voor particulieren is deze vaak te ingewikkeld, terwijl het een belangrijk document is, niet alleen voor de opdrachtnemer, maar juist ook voor de opdrachtgever. Die moet goed bewust zijn van hetgeen hij vraagt’, merken beiden op. Het PvO zou meer schaalbaar moeten worden, stellen zij. ‘De mate van complexiteit beter in beeld kunnen brengen. Gaat het bijvoorbeeld om een quickscan, een verkenning of een volledige waardenstelling?’ Van Dam: ‘Het Plan van Onderzoek kent nu enkele “ingewikkelde” vragenstellingen, die niet voor elke opdrachtgever relevant zijn of helderder geformuleerd kunnen worden. Bijvoorbeeld de vraag “Mag het rapport worden verstrekt aan […] de Koninklijke Bibliotheek (KB)?” Op zich relevant, maar als de eerdere vraag of het onderzoek openbaar mag worden gemaakt omwille van privacy of strategie met ‘nee’ is beantwoord, is zo’n vraag eigenlijk te veel detail’. Diezelfde meer duidelijke positionering verdient het Overdrachtsprotocol, noemen Krantz en Van Dam vervolgens. ‘Vooral wanneer onderzoek en uitvoering niet in één en dezelfde hand liggen.’


Hein Krantz en Kees van Dam – eigen foto's

CCvD Restauratiekwaliteit
Het advies van de Vakgroep Groen Erfgoed zal door het ERM-bureau worden voorgelegd aan het CCvD Restauratiekwaliteit. Die zal dan een plan van aanpak voor het vervolg vaststellen. De ervaringen die op dit moment worden opgedaan met het herzien van de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek worden hierbij betrokken.